Vroeger… toen er nog sneeuw lag met Kerst, normale mensen nog niet met computers op schoot zaten en NS een vervoermaatschappij was in plaats van een internetprovider (inderdaad, ik schrijf dit in de trein)… ongeveer toen ergens kreeg ik van mijn ouders Het Grote Lijstenboek cadeau. Uit diezelfde tijd herinner ik me ook de feestdagelijkse familiebezoeken en lange autoritten – veelal naar het zuiden – vergezeld van de muzikale ‘lijst der lijsten’ (voor niet-ingewijden: de Top 2000): zowel op de radio als uitgeprint op de achterbank, en voorzien van markeerstift voor de onontdekte parels.
Terug naar 2018: de meest invloedrijke Nederlanders
Maar goed, ik dwaal af: mijn lijstjes-fetisjisme moge intussen wel duidelijk zijn. Een lijstje dat sinds vorig jaar (ik liep toen stage bij de Reputatiegroep) mijn interesse heeft, is het overzicht van de 200 meest invloedrijke Nederlanders dat De Volkskrant al 13 jaar maakt. Dit jaar is de koppositie voor Feike Sijbesma, bestuursvoorzitter bij chemieconcern DSM. Man, blank, eind 50, opperhoofd van een groot Nederlands bedrijf. Tot zover niets geks.
Maar ook, volgens een portret in de krant: “groen, vrouwvriendelijk en soms arrogant“. Blijkbaar nog steeds geen aartsengel, dus, maar in ieder geval óók geen dertien-in-een-dozijn topman. En daarmee iemand die ik liever op deze eerste plek zie dan zijn voorganger in 2017: voormalig Shell-bestuurder en huidig ING president-commissaris Hans Wijers, die met €775 miljoen en ‘sorry‘ de kritiek op de bank rondom de witwasaffaire dacht te kunnen afkopen. (Het FD reconstrueerde hoe dat misging; columniste Sheila Sitalsing voorspelde – blijkt nu – keurig zijn daling naar plek 11.)
En dat alles zette me aan het denken. Als invloed de maatschappij stuurt, zouden er dan maatschappelijke trends te zien zijn in de ranglijst? Of andersom: geven bepaalde verschuivingen hoop voor een socialer en beschaafder 2019, met meer oog voor en vertrouwen in elkaar?
En? En? En?
Met anderhalf jaar aan data is er nog geen trend vast te stellen, maar er valt wel het een en ander op. Na een aantal uurtjes Googlen en Excellen (een uitgebreidere methode en verantwoording vind je onderaan) blijkt best hoopgevend nieuws:
- vrouwen winnen aan invloed ten opzichte van mannen;
- vooral personen actief in ‘linkse’ sectoren, zoals cultuur en overheid, stijgen ten opzichte van vorig jaar;
- mensen betrokken bij non-profit organisaties bezetten gemiddeld een hogere plek in 2018 dan in 2017.
Vrouwen naar de top
De lijst van 2018 bestaat uit 140 mannen en 60 vrouwen – precies de 30% die de overheid in de top van het bedrijfsleven ambieert. 23 daarvan zijn nieuw: 8 dames, die gemiddeld binnenkomen op plek 160, en 15 heren, gemiddeld op plek 121. Relatief veel vrouwen, dus!
Interessanter, mijns inziens, is dat van de personen die ook in 2017 al in de lijst stonden, de vrouwen gemiddeld stijgen (van plek 99 naar plek 93) en de mannen dalen (van 93 naar 97). Het glazen plafond lijkt daarmee meer en meer barsten te vertonen: een goede zaak. De hoogste vrouw dit jaar staat overigens op plaats 6 (Herna Verhagen, bestuursvoorzitter PostNL). Die eer viel haar vorig jaar ook ten deel, maar toen nog op plek 10.
Nogmaals: te weinig data om een trend te signaleren, maar wel iets om hoopvol van te worden.
‘Links’ stijgt ten koste van ‘rechts’
Kijkend naar de sectoren blijft de verhouding daarvan redelijk op peil. Met andere woorden: de sectoren met de meeste nieuwe binnenkomers waren over het algemeen al de best vertegenwoordigde sectoren in de lijst. Dat zijn de publieke sector (35 mensen), gevolgd door de financiële en zakelijke dienstverlening (33 en 31 personen, respectievelijk). Het kleinste zijn bouw, vastgoed en wonen (2), energie, milieu en duurzaamheid (5) en zorg en welzijn (ook 5).
Van de sectoren waarin minimaal 10 personen actief zijn (anders zeggen gemiddelden niet zoveel) zijn een paar verschillen tussen 2017 en 2018 interessant. Nieuwelingen in de lijst daargelaten steeg de cultuursector van 121 naar 111; de overheid klom van 122 naar 101. De sector zakelijke dienstverlening bleef min of meer gelijk (107 naar 103), net als de bredere publieke sector (80 naar 82) en de industrie (76 naar 80). De financiële dienstverleningssector (98 naar 106) en de sector mobiliteit & logistiek (77 naar 89, voornamelijk vanwege KLM en Schiphol) daalden echter flink.
Van de kleinere groepen valt op dat de sector energie, milieu & duurzaamheid fors omhoog ging van 101 naar 77 (vooral vanwege de mensen die zich inzetten voor die laatste twee aspecten) en dat NGOs aan invloed wonnen (99 naar 90) terwijl juist de politiek aan invloed verloor (van 79 naar 95).
Héél erg platgeslagen hebben ‘linksere’ cq. socialere organisaties (cultuur, overheid, duurzaamheid, goede doelen) in 2018 dus meer te zeggen gehad in Den Haag dan in 2017, terwijl dat voor ‘rechtsere’ of meer markt-geörienteerde organisaties (banken en verzekeraars en de behoorlijk rechtse politiek) precies andersom was. In de top 10 is daar overigens niet zoveel van te merken: die bestaat uit 3 vertegenwoordigers van de industrie, 2 afgezanten uit de publieke sector en 2 uit de sector mobiliteit & logistiek en wordt verder gecompleteerd door een senator (politiek), de voorzitter van VNO-NCW (zakelijke dienstverlening) en een commissaris van AholdDelhaize (handel).
Opmars van de non-profit
Als derde en laatste heb ik gekeken naar het type organisatie. Het is niet verrassend dat het grootste aantal personen werkt in het bedrijfsleven (98 mensen) en de publieke sector (66 mensen). De rest is actief voor / bij non-profit organisaties of branche-, beroeps- en belangenorganisaties – plat gezegd: lobbyclubs.
Dat aandeel neemt het meeste toe: van 23 nieuwkomers vallen er 4 in die categorie, waarvan 2 in de zorgsector (NVZ en GGZ Nederland). Van personen die in de lijst zijn gebleven stijgen de lobbyisten aan invloed: in 2017 bezetten ze een gemiddelde 95e plek, in 2018 is dat zes plaatsen hoger. Een grotere stijging (van 120 naar 107) is zichtbaar bij non-profit organisaties, vooral vanwege de grotere invloed van bestuurders, commissarissen of directieleden van musea en filantropische instellingen (zoals de Goldschmeding Foundation, Stichting Droom en Daad en Stichting Porticus). Dit alles gaat ten koste van de invloed van het bedrijfsleven, dat daalt van plaats 95 naar 101. Nieuwe afgezanten uit die hoek komen wel het hoogste binnen (gemiddeld op plaats 101). Over de hele lijst van 200 invloedrijkste Nederlanders staat de publieke sector (politiek, ambtenarij, overheid en wetenschap) gemiddeld het hoogst, op positie 96.
Conclusie? Wat mij betreft ook hier een positieve uitkomst. De lobby wordt invloedrijker, maar hoogste klimmers daar zijn lang niet altijd de oilemannetjes van het bedrijfsleven: vooral de directeuren van
Urgenda en Milieudefensie gaan omhoog (41 en 36 plekken), net als de voorzitters van de VO Raad en de Vereniging van Universiteiten (33 en 34 plaatsen). Dat soort cijfers noteren verder alleen de voorzitters van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (+ 30) en Detailhandel Nederland (+ 31). Daarnaast is het naar mijn idee mooi om te zien dat instanties waarmee een deel van de Nederlandse elite (Frits Goldschmeding werd rijk met de oprichting van uitzender Randstad, Stichting Droom en Daad is van de Rotterdamse investeringsfamilie Van der Vorm en de beurs van Stichting Porticus wordt gevuld door de familie Brenninkmeijer van C&A) teruggeeft aan de samenleving ook aan invloed winnen.
Op naar een mooi 2019!
Hoewel er van alles is te nuanceren en af te dingen op bovenstaande analyse, stemt het me hoopvol. Meer man-vrouw-gelijkheid in de bestuurskamers, socialer organisaties die invloed winnen ten opzichte van partijen die meer op de markt gefocust zijn en verschillende NGO’s die meer in de melk te brokkelen hebben.
Volgend jaar wellicht een vervolg, en daarmee dan misschien ook een bevestiging van de veranderingen die ik hier heb uitgelicht. Mijn nieuwjaarswens is in ieder geval duidelijk – hoop jij met me mee?
Methode en verantwoording
Ondanks dat ik het leuk vind om simpelweg mijn visie over iets te geven, heb ik dit ‘onderzoekje’ wat grondiger aangepakt. Het hoe en wat zet ik hieronder uiteen. Eerst wat achtergrond over de totstandkoming van de oorspronkelijke lijst, daarna over mijn aanpassingen en toevoegingen.
Belangrijke disclaimer in de algemeenheid is dat de Volkskrant-lijst gaat om personen – en ik een aantal conclusies trek op basis van de (meest invloedrijke) organisatie(s) waar zij zich voor inzetten. Desalniettemin vind ik mijn stap gerechtvaardigd: wanneer een topman of -vrouw van een organisatie aan invloed wint, doet de organisatie waarvoor hij of zij zich inzet dat ook.
Oorspronkelijke lijst
Ik ben begonnen met de lijst zoals die door de Volkskrant is gepubliceerd. Ook daarin zitten al best wat interpretaties en subjectiviteiten, erkent ook de krant. Belangrijkst is dat het gaat om invloed op het regeringsbeleid. Daarom komt de regering zelf ook niet in de lijst voor. Ook uitgesloten zijn buitenlandse bestuurders van Nederlandse bedrijven of Nederlanders die in het buitenland besturen én (de grootste beperking, denk ik) “niet bestuurlijk actieve opinieleiders”. De actualiteit, die niet in het onderliggende netwerkmodel mee is genomen, wordt vervolgens in de lijst verwerkt door Volkskrantredacteuren, al dan niet op basis van gesprekken met prominenten van dichtbij het vuur.
Belangrijkste functie
Om onbekende reden voert de Volkskrant bij sommige mensen één rol op als functieomschrijving, maar blijft de krant bij anderen algemener en worden mensen omschreven als ‘bestuurder / commissaris’ of ‘multicommissaris’. Om een eenduidige classificatie naar (voornamelijk) sector en rol te maken, heb ik gekeken naar de losse functies in die bundel. Waar mogelijk heb ik me daarvoor gebaseerd op de door de Volkskrant opgestelde profielen, anders met informatie van ManagementScope of – in het ergste geval – WikiPedia.
Met die informatie heb ik in sommige gevallen één invloedrijkste rol gekozen; waar dat lastig was heb ik een gemene deler geselecteerd. Daarbij heb ik over het algemeen voorrang gegeven aan huidige functies (behalve bij Jos Nijhuis, voormalig topman van Schiphol, die nog weinig nieuwe bijbaantjes heeft) en rollen bij grotere, bekendere en meer winst-gerichte organisaties.
Uitbreidingen
Vervolgens heb ik de dataset uitgebreid met een aantal gegevens.
Geslacht heb ik ingevuld op basis van voornaam, foto en/of profiel in het stuk van de Volkskrant.
Organisaties heb ik getypeerd als privaat (het bedrijfsleven), non-profit (inclusief not-for-profit, veelal cultuur en media), publiek en lobby. Publiek zijn bijvoorbeeld onderwijsinstellingen, (oud-)politici en de overheid (inclusief adviesraden, planbureaus en dergelijk) en onder lobby schaar ik branche-, beroeps- en belangenorganisaties, inclusief vakbonden.
Sector heb ik ingedeeld in één van onderstaande categorieën:
- Bouw, vastgoed & wonen;
- Cultuur: o.a. musea, theater, media en omroepen;
- Energie, milieu & duurzaamheid: zowel energieleveranciers en netbeheerders als klimaatorganisaties;
- Financiële dienstverlening: banken, (zorg)verzekeraars, investeerders, pensioenfondsen en dergelijk;
- Handel: inclusief detailhandel;
- Industrie: chemie, olie en gas, productie en fabricage (óók bestemd voor detailhandel) en land- en tuinbouw;
- Mobiliteit & logistiek;
- NGOs: o.a. goede doelen en fondsen;
- Onderwijs & wetenschap
- Overheid: voornamelijk (top)ambtenarij en burgemeesters;
- Politiek: (voormalig) Eerste en Tweede Kamer, fractievoorzitters en dergelijk;
- Publieke sector (algemeen): o.a. overheidsadviesorganen, overheidsdiensten en de hoge raad;
- Zakelijke dienstverlening: o.a. adviesbureaus, accountants, advocaten, beroepsorganisaties en IT;
- Zorg & welzijn: o.a. ziekenhuizen en thuiszorg.
Hier en daar leverde dat spanning op. Belangrijk om in dat kader uit te lichten is dat Shell valt onder industrie, zorgverzekeraars onder financiële dienstverlening zijn gebundeld en De Nederlandse Bank een plekje heeft gekregen in de publieke sector.
Vergelijking met vorig jaar
De grootste ‘pas op’ heeft betrekking op de vergelijking met het voorgaande jaar. Ik heb niet de Top 200 van 2017 naast die van 2018 gelegd, maar ben voor deze verschillen afgegaan op de positie van vorig jaar – die is aangegeven bij mensen die zowel in 2017 als 2018 in het overzicht stonden. Misschien maak ik zo’n vergelijking volgend jaar wel; voor nu vond ik het de tijd niet waard.
Hoe dan ook: dit levert een belangrijke blinde vlek. De gemiddelde positie van (bijvoorbeeld) een sector in 2017 is vanwege deze methode dus enkel berekend op basis van de ‘gemiddelde positie vorig jaar’ van de mensen in die sector. Mensen die de lijst na 2017 hebben verlaten (zoals de nummer 2 van dat jaar, voormalig Unilever-topman Paul Polman) tellen dus niet mee. De invloed hiervan is desondanks beperkt, schat ik: de groep die beide jaren in de lijst stond bezette in 2017 gemiddeld de 95e plek en in 2018 de 96e.
Een andere beperking die hieruit voortvloeit is dat ik sectoren en andere informatie heb toegewezen op basis van de huidige functie – wat niet per sé de functie hoeft te zijn die iemand in 2017 ook vervulde. De grootste verschillen op dat gebied zitten waarschijnlijk in de rol of het type bedrijf, en niet zozeer in de sector: een bestuurder of directeur die daarna doorgaat als commissaris is een logischer stap dan iemand uit de financiële dienstverlening die zich vervolgens toelegt op de (chemische) industrie. Dat laatste is echter niet onmogelijk.
Foto’s: Sear Greyson (via Unsplash), de Volkskrant, Pixabay, Edwin Andrade (via Unsplash), Rémi Walle (via Unsplash) en freestocks.